Bijlage 13: Schrijven van een verslag
Opbouw van een tekst (Ned-Extra, 2001-2011)
Een tekst is vaak opgebouwd volgens een bepaalde structuur.
- Inleiding
- Middenstuk (kern)
- Slot
Inleiding
Hier wordt het onderwerp van de tekst geïntroduceerd. Per tekstsoort heb je een andere soort inleiding. Bij een uiteenzetting geef je doorgaans alleen het tekstonderwerp. Bij een beschouwing geef je vaak een vraag of probleemstelling. De inleiding van een betoog kan een vraag bevatten, maar het is gebruikelijk dat je de stelling geeft. Als je een gecompliceerde tekst schrijft, is het gebruikelijk om informatie te geven over de opbouw van de tekst.
Middenstuk/kern
In het middenstuk wordt het onderwerp van meerdere kanten bekeken; je belicht verschillende aspecten van het onderwerp. Je kan bijvoorbeeld diverse antwoorden geven als er een vraag in de inleiding gesteld wordt. Als je in de inleiding een stelling geeft, dan geef je argumenten en eventueel tegenargumenten.
Zo'n aspect heet een deelonderwerp. Deelonderwerpen zijn er om de tekst snel te begrijpen. Ze bestaan uit één of meerdere alinea's. Om de verschillende deelonderwerpen te onderscheiden, kun je letten op de regels wit en tussenkoppen. Als deze er niet zijn, kijk je naar kernzinnen.
Slot
Deze bestaat uit twee of alinea's. In het slot wordt vaak de hoofdgedachte gegeven. De hoofdgedachte kan gegeven zijn in de vorm van een samenvatting, conclusie, aansporing of een advies bij een activerende tekst en een toekomstverwachting.
Als je de tekst snel. goed wilt begrijpen, is het verstandig om de inleiding en het slot als eerst te lezen.
Verbanden tussen alinea's
Als je een tekst schrijft heb je vaak alinea's welke bij elkaar horen. Om dit aan te geven gebruik je signaalwoorden. Dit hoeft echter niet. Veel schrijvers gebruiken niet vaak signaalwoorden. Als lezer moet je het verband zelf zien te vinden.
Een andere mogelijkheid is het gebruiken van signaalzinnen. Hierin leg je de bouw van je tekst uit. Je zegt wat er komen gaat, of wat je zojuist verteld hebt.
Voorbeeld: "Eerst geef ik oorzaken van het probleem en daarna de mogelijke oplossingen."
Hieronder staat een schema met de meest voorkomende signaalwoorden en de bijbehorende verbanden.
Verband |
Signaalwoorden |
Opsomming |
en, ook, tevens, bovendien, daarnaast |
Tegenstelling |
maar, echter, niettemin, toch, desondanks |
Tijd |
eerst, dan, daarna, toen, vroeger, voordat |
Oorzaak / gevolg |
door(dat), daardoor, ... had tot gevolg, wegens |
Toelichting / voorbeeld |
zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, ter illustratie, u kent het wel, ter verduidelijking |
Voorwaarde |
als, indien, wanneer, in het geval, mits |
Doel / middel |
om ... te, door te, opdat, door middel van, daarmee, daartoe, teneinde, met als doel |
Samenvatting |
kortom, samenvattend, samengevat, met andere woorden, al met al |
Conclusie |
dus, daarom, dat houdt in, concluderend, slotsom |
Reden / verklaring |
daarom, want, omdat, dus, immers, namelijk, dat blijkt uit, hierom, derhalve |
Vergelijking |
net als, zoals, evenals, vergeleken met |
Kernzinnen
Ook alinea's bevatten, net als complete teksten, een onderwerp en een hoofdgedachte. Ze bestaan vaak uit een kernzin en een uitwerking van de kernzin met argumenten. De kernzin is de zin die de belangrijkste informatie uit de alinea haalt.
Kernzinnen worden meestal als eerste, tweede of laatste zin gebruikt.
Kernzinnen helpen om de verbanden tussen alinea's te herkennen als er geen signaalwoorden gegeven zijn. Ook helpen ze de tekst te begrijpen. Als je de kernzinnen snel vindt, begrijp je de tekst ook sneller.
Hoofd- en bijzaken
Om een tekst goed samen te kunnen vatten moet je op zoek gaan naar hoofdzaken in de tekst. Dit zijn vaak termen, begrippen en situaties die te vinden zijn op de volgende plaatsen:
- in de titel
- in de ondertitel
- in de eerste alinea
- in de laatste alinea
- In opvallend gedrukte woorden
Bijzaken zijn bijvoorbeeld definities, voorbeelden en beschrijvingen.